Op woensdag 5 november sprak Rijksbouwmeester Francesco Veenstra zijn keynote Duurzaamheid begint waar vanzelfsprekendheid eindigt uit tijdens de Klimaattop Gebouwde Omgeving.
In een museum, ergens op de wereld, staat een houten bankje.
Het is gericht op een groot raam, dat uitkijkt op een gletsjer.
Een massieve ijsmassa die zich, onzichtbaar voor het oog, langzaam voortbeweegt. Als een trage, stuurloze mammoettanker, die ooit de kade gaat raken.
Je ziet die gletsjer niet bewegen. Je weet: het smeltende ijs zal dat raam nooit bereiken, althans niet in jouw leven. Dat stelt je gerust: aan deze kant van het glas ben je veilig.
Maar als je lang genoeg blijft zitten, of vaak genoeg terugkeert, gebeurt er iets bijzonders.
Je raakt verbonden met dat enorme lichaam van ijs. Er ontstaat een relatie met iets dat groter is dan jijzelf. En met een tijdsspanne die verder reikt dan jouw leven.
In het kijken en het wachten, groeit het besef dat je verbonden bent met de traagheid van het ijs. Met de diepte van de tijd. Met de kwetsbaarheid van het leven.
En dan gebeurt er nóg iets. Want als je je eenmaal met iets verbonden voelt, laat datgene je niet meer onverschillig. Wat ver weg leek, blijkt ineens dichtbij te zijn. De smeltende gletsjer is geen decor meer, maar een boodschapper uit de toekomst, uit de wereld waarin je kleinkinderen en achterkleinkinderen zullen leven.
En uit die betrokkenheid ontstaat urgentie. Niet uit angst, maar omdat we als mensen nu eenmaal het goede willen doen voor datgene en voor diegenen met wie we ons verbonden voelen.
Dat bankje leert mij iets over kijken. En over wat er mogelijk wordt, als we ons werkelijk verbonden weten.
Beste mensen,
We leven in een tijd waarin we veel als vanzelfsprekend beschouwen: schoon water, lichten die branden als we thuiskomen, een dak boven ons hoofd. Maar juist dat wat vanzelf spreekt, verdwijnt vaak als eerste uit ons blikveld en uit ons bewustzijn. Daardoor raken we losgezongen van de relaties die er aan ten grondslag liggen.
We staan niet meer stil bij de rivieren die het water brengen, bij de mensen die bij de elektriciteitscentrale werken, of bij de vaklui die ons huis verbouwden. In dat verlies van verbondenheid, wordt duurzaamheid gereduceerd tot een technisch en rationeel vraagstuk.
Ik zie dat anders. En daarom wil ik vandaag een stap terug doen. Ik wil een pleidooi houden voor een andere manier van kijken naar duurzaamheid.
Duurzaamheid niet als een technische uitdaging, maar als een relationele opgave, die gaat over hoe we ons verhouden tot elkaar, tot de natuur, tot de tijd, en tot de generaties die na ons komen.
Duurzaamheid als een cultuur van wederkerigheid, rechtvaardige verdeling en rentmeesterschap, die zichtbaar wordt in de gebouwde omgeving.
Want zolang we duurzaamheid vooral technisch benaderen, blijven we steken in het wát: in zonnepanelen, windmolens en warmtepompen. Die zijn belangrijk, meer dan zelfs. Maar er gaat iets aan vooraf, namelijk het waarom en het hoe.
Anders gezegd: zoals je hoofdpijn kunt onderdrukken met een paracetamolletje zonder stil te staan bij de oorzaak, zo bestrijden we ook de symptomen van de klimaatcrisis: zonder het systeem erachter daadwerkelijk te veranderen.
Daarom wil ik jullie meenemen in drie stappen: anders kijken, anders handelen en anders bouwen. Want als we duurzaamheid zien als een cultuur die we zelf actief vormgeven, kunnen we anders, meer waardengedreven, handelen. En dan kunnen we ook anders bouwen. Niet vanuit een crisisstand, maar vanuit zorg voor gemeenschappen en voor de generaties na ons.
Dat begint ermee dat we ruimte en de gebouwde omgeving niet primair als ‘bezit’ van enkelen zien, maar als gemeenschappelijk goed dat we rechtvaardig en beter kunnen benutten. Om te illustreren wat ik bedoel, wil ik u meenemen naar een plek waar ik dit zelf opnieuw zag.
Een paar weken geleden was ik in Italië, in Bologna. Ik liep daar onder de portici: overdekte, kilometerslange gaanderijen. Al in de twaalfde eeuw kende Bologna wat wij nu woningnood zouden noemen. De universiteit groeide, er kwamen migranten en de ruimte binnen de stadsmuren was beperkt.
Het stadsbestuur koos ervoor om woningen toe te voegen boven de bestaande straten. Zo bleef beneden ruimte voor handel, beschutting en ontmoeting. De stad groeide, zonder uit te dijen. De oplossing was: niet méér stad, maar: ánders bouwen.
Deze geschiedenis liet mij verschillende dingen zien.
Ten eerste dat woningtekort van alle tijden is. Het is geen natuurverschijnsel, maar de uitkomst van sociaal-economische factoren én van menselijke keuzes en belangen. Wat we ‘tekort’ noemen, is vaak het laatste taaie stuk van de opgave, de laatste twintig procent, waar belangen botsen en instrumentele interventies tekortschieten. Daar helpt een relationele aanpak méér, dan nog een optimalisatieplaatje; denk aan burgerparticipatie, of de inzet van ontwerpend vermogen.
Ten tweede, dat wat vaak gezien en gepresenteerd wordt als schaarste - als gebrek aan ruimte, aan woningen, energie - in de meeste gevallen geen écht tekort is.
Schaarste gaat in de kern niet over een gebrek aan stenen of vierkante meters. Het gaat over een gebrek aan verbeelding en ideeën om het bestaande beter en rechtvaardiger te benutten.
Bologna laat zien dat als publieke belangen voorop staan, dat kan leiden tot andere, inventieve oplossingen. Dát is wat ik bedoel met overvloed: er is meer mogelijk dan we denken, als we een andere bril opzetten.
Dat roept bij mij ook de vraag op, welke publieke belangen we in onze tijd eigenlijk centraal stellen als we bouwen. Duurzaamheid is snel met de mond beleden. Maar vaak betekent het toch: iets erbíj - ook al is het van stro.
Wat ik wil, is het bestaande beter benutten, op een sociale manier.
Splitsen, stapelen, optoppen en delen kunnen de materiaalvraag en de CO2 uitstoot fors verminderen, en zijn veel sneller realiseerbaar dan ‘een straatje of wijkje erbij’. Gedeeld gebruik van bestaande rijks- en kantoorgebouwen scheelt nieuwbouw en maakt ruimte rechtvaardiger beschikbaar.
Mijn derde inzicht: duurzaamheid is in de kern een relationele praktijk - ik zei het net al. Wie in Bologna boven de straat mocht bouwen, kreeg extra ruimte, maar ook een plicht: de zorg voor de ruimte eronder. Tot op de dag van vandaag zijn eigenaren verantwoordelijk voor het onderhoud en schoonmaak. Een regel die eeuwen geleden werd ingevoerd, is uitgegroeid tot iets veel groters: een cultuur van gedeelde verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving.
Ik vind het een prachtig voorbeeld van collectieve wederkerigheid: wat je geeft aan het geheel, keert als waarde bij je terug, in de vorm van leefbaarheid, veiligheid en cohesie.
Anders kijken betekent dus: de focus verleggen van materiële tekorten, naar morele, sociale en ecologische vragen. Vragen als: “Wat en waar kunnen we bouwen, en wat levert dat op?” veranderen dan in: “Hoe benutten we beter wat er al is, en hoe verdelen we dat rechtvaardig?”
In Nederland zien we nu schaarste voor bepaalde groepen, maar niet in het totaal. Het CBS berekende onlangs dat er in Nederland bijna achttien miljoen vierkante meter structureel leegstaat. Dat komt neer op zo’n 200.000 nieuwbouwappartementen, voldoende om bijna 400.000 mensen te huisvesten.
Kijken door de bril van ‘er is genoeg, mits we eerlijk delen’ leidt tot andere keuzes en oplossingen, dan blind bijbouwen. Dat raakt ook aan het rechtvaardigheidsbeginsel dat in onze grondwet is vastgelegd: iedereen heeft recht op een veilige, gezonde woning.
Wonen is méér dan bouwen. Het is een publieke taak, met maatschappelijke uitkomsten.
Anders kijken is één ding. Maar anders handelen vraagt iets extra’s. Namelijk nabijheid en daadwerkelijke betrokkenheid. Niet alleen op papier of in beleid, maar in houding en in de praktijk.
We hebben duurzaamheid lang benaderd als een domein van regels en indicatoren. Maar transformatie vindt niet plaats door protocollen te handhaven, of door een checklist af te vinken. Ze begint waar professionele distantie plaatsmaakt voor oprechte, menselijke betrokkenheid.
Anders handelen betekent: niet alleen zorgen dát er iets gebeurt, maar zorgen vóór wat er is. Voor mensen, voor plekken, voor gemeenschappen.
Dat klinkt eenvoudig, maar het vraagt moed. In de context van deze Klimaattop: de moed om de reflex te weerstaan dat méér bouwen of méér productie, op elk probleem het antwoord is. De moed om te zeggen: het meest duurzame gebouw is soms het gebouw dat niet gebouwd wordt. De moed om als publieke en private partijen waardengedreven keuzes te maken, die vertrekken vanuit eerlijk delen en verdelen.
Anders handelen vraagt dat we weer relationeel leren denken. Want elke beslissing over ruimte, energie of materiaal, heeft invloed op relaties - tussen individuen, gemeenschappen en generaties. En tussen mens en natuur.
Met relaties kun je twee dingen doen. Je kunt ze uitbuiten, of je kunt er in investeren. In het eerste geval onttrekt een klein clubje disproportioneel veel grond, goederen en energie aan de publieke ruimte. Vaak om daar zelf winst mee te maken.
De overdekte gaanderijen van Bologna laten zien wat er gebeurt als gekozen wordt voor investeren. Voor verrijken. Het creëert een diepgewortelde verbondenheid tussen de eigenaar en de plek, tussen de stad en haar gebouwen. Precies hierom pleit ik al een tijdje voor meer ‘poreuze grenzen’: voor overheidsgebouwen die niet hermetisch zijn afgesloten, maar uitnodigen tot ontmoeting, dialoog en openbaar gebruik. Omdat rechtvaardigheid en wederzijds vertrouwen niet achter hekken ontstaan, maar in echte nabijheid.
Als we zo leren handelen - vanuit nabijheid, wederkerigheid en verbeeldingskracht - werken we aan een bouwcultuur waarin duurzaamheid geen randvoorwaarde is, maar ons morele en sociale kompas.
In het CRa programma Een nieuwe bouwcultuur stimuleren we biobased en natuurinclusief bouwen. Samen met velen van jullie hebben we de afgelopen jaren flinke stappen gezet in het bereiken van deze, vaak heel concrete, doelen. Maar de kern ligt dieper. Een nieuwe bouwcultuur gaat over hoe ingesleten patronen ons handelen sturen, en over de vraag: waarop bouwen we voort, en waar bouwen we naartoe?
Bouwen is nooit neutraal. Elke steen drukt uit hoe we ons verhouden tot tijd, ruimte en verantwoordelijkheid.
In Bologna zag ik, dat wat ooit begon als een praktische oplossing - huizen boven straten - is uitgegroeid tot een eeuwenoud weefsel van gemeenschapszin en collectieve verantwoordelijkheid. De portici zijn niet alleen architectuur, maar een cultuur. Een bewijs dat bouwen ook onderhouden, schoonhouden en doorgeven betekent. Het is bouwen als vorm van wederkerigheid en betrokkenheid.
Dat principe raakt aan iets groters: een cultuur van rentmeesterschap. Een manier van bouwen die niet draait om bezit van sommigen, maar om behoud en gebruik voor velen. Niet om korte-termijn rendement, maar om langdurige betekenis en meervoudige waarde.
En ten slotte: anders bouwen.
In Bologna bezocht ik ook de Basilica di San Petronio. Een immens complex, waaraan eeuwenlang is gebouwd. Een plek waar vaders hun zonen opleidden in het familie-ambacht. Jaar op jaar, generatie op generatie. Een bouwwerk dat bijna niemand van de makers ooit in voltooide vorm heeft gezien. Ontelbare vaklieden werkten eraan, niet voor zichzelf, maar voor iets dat groter was dan zij en dat dieper in de tijd lag: de gemeenschap van hun achterkleinkinderen en de generaties na hén.
Dat is wat ik bedoel met anders bouwen: bouwen als maatschappelijke praktijk die in plaats van iets onttrekt, iets toevoegt aan de publieke ruimte en aan het leven van een mens. Sociaal, cultureel en relationeel bouwen in de tijd, met betrokkenheid bij huidige generaties en in het besef dat er na ons, ook nog mensen komen.
Ik zeg er meteen bij: zo’n basiliek of kathedraal is natuurlijk niet alleen een symbool van toewijding, maar ook van dogma’s, hiërarchie en uitsluiting. Het is tijd om die erfenis van macht, te transformeren naar een toekomst van verbondenheid. Kathedraalbouwen, als spreekwoordelijke tegenhanger voor wegwerp-nieuwbouw die na tien jaar ‘op’ is. Bouwen voor generaties: aanpasbaar, deelbaar, onderhoudbaar, en ingebed in het leven van wijken en gemeenschappen.
Dat vraagt om een bouwcultuur waarin de vraag niet alleen is wát we bouwen en met welk materiaal, maar vooral waartóe en voor wíe. Waarin bouwen niet langer betekent dat we onttrekken aan de natuur, maar dat we bijdragen aan haar herstel. En waarin publieke en private partijen hun atrium of plein durven openstellen, zodat ontmoeting kan plaatsvinden en vertrouwen kan herstellen. Als katalysator van draagvlak en vernieuwing.
Dit besef, dat bouwen altijd een morele en relationele daad is, een levende praktijk, een cultuur - dat is in mijn ogen de kern van duurzaamheid.
Toch blijft één vraag me bezighouden: wat zou er gebeuren als we dezelfde collectieve toewijding die we tonen bij Defensie, gaan inzetten voor het beschermen van het klimaat en de natuur?
In het geval van Defensie staan alle seinen nu op rood. Of eigenlijk op groen, want er komt geld, beleid, politiek draagvlak. We weten wat er verdedigd moet worden. Althans, dat denken we.
Bij klimaatverandering werkt het anders. Het voltrekt zich in droogte, hitte, overstromingen. Maar de dreiging is sluipend, de vijand heeft geen gezicht, er is geen duidelijke frontlinie. Misschien daarom glipt de urgentie de besluitvormers door de vingers.
Juist daarom moeten we herwinnen wat we onderweg zijn kwijtgeraakt: verbinding. Met de plek waar we wonen, de tijd waarin we leven, de grond onder onze voeten en de mensen die na ons komen. En tegelijk moeten we transparant zijn in het waarom van de keuzes die we maken, en wie daarvoor de prijs betaalt.
Duurzaamheid begint waar vanzelfsprekendheid eindigt.
Als we duurzaamheid gaan zien als relationele opgave, als een culturele praktijk, verandert dat ook de manier waarop we handelen en bouwen.
Daar hoort bij dat we concreet maken hóe we dat gaan doen. Ik wil daarom afsluiten met drie perspectieven om die cultuur van zorg en wederkerigheid handen en voeten te geven:
Ten eerste: Bouwen is relatie
Wie bouwt, bouwt aan relaties: tussen mensen, plekken en generaties.
Neem zorg en nabijheid daarom op in elk project, als vaste waarden.
Ontwerp zogenaamd ‘poreuze gebouwen’: open voor ontmoeting, dialoog en gedeeld gebruik, binnen en buiten kantooruren. Leg in programma’s van eisen het portici-principe vast: wie extra ruimte krijgt, draagt ook verantwoordelijkheid voor wat eronder ligt, fysiek én sociaal.
Ten tweede: Denk in diepe tijd
Als we duurzaam willen bouwen, moeten we denken in generaties, niet in een decennium.
Bouwen alsof het een kathedraal is: iets dat we doorgeven, niet alleen iets dat op de korte termijn iets oplevert.
Voer bij grote projecten een generatietoets in: kijk of een ontwerp over vijftig jaar nog steeds waarde heeft. Sociaal, ecologisch en cultureel.
En pas het ‘Rethink’-principe toe: eerst herbestemmen, delen of stapelen, en pas nieuwbouw als het echt iets toevoegt.
En tenslotte 3: Eerlijk verdelen
De schaarste die we ervaren, is zelden echt.
Er is genoeg ruimte, energie en kennis - mits we anders kijken en eerlijk delen.
Gebruik de bestaande voorraad anders en beter, door te splitsen, optoppen, delen. Herverdeel lasten én baten: compenseer wie klimaatlast draagt, en beloon wie publieke waarde creëert. Meet succes niet alleen af aan cijfers, maar aan meervoudige waarde: aan leefbaarheid, gezondheid, samenhang en biodiversiteit.
Als we op die manier kijken, handelen en bouwen, dan bouwen we niet alleen aan gebouwen, maar aan vertrouwen. Niet alleen voor vandaag, maar ook voor wie na ons komen.
Beste mensen,
Het beeld van de gletsjer, als een levend museumstuk, is van een ongekende schoonheid. Daar ben je dan, in een stille museumzaal, en het is alsof je naar kunst kijkt. Naar een zorgvuldig geënsceneerd beeld.
Maar dan dringt het langzaam tot je door: ik kijk niet naar een voorstelling. Dit is geen decor. Het is echt. Die gletsjer bestaat, beweegt en smelt, in de wereld waar ik onderdeel van ben.
Op dát kantelpunt ligt de kern van duurzaamheid. Duurzaamheid begint op het moment dat we van toeschouwers weer betrokken deelnemers worden. Het begint, waar vanzelfsprekendheid eindigt.
Ik nodig u uit om hier, vanaf vandaag, zichtbaar naar te handelen.
Dank u wel.