Van het erf naar een heel gebied

In drie regio’s onderzoekt het College van Rijksadviseurs hoe landbouw ‘landschapsinclusief’ kan zijn. Een van de partijen die meedenkt over een nieuwe ‘deal’ tussen boer en maatschappij is het Louis Bolk Instituut, een kennisinstelling die duurzame landbouw, voeding en gezondheid onderzoekt. Een gesprek met directeur Jan Willem Erisman.

Beeld: Louis Bolk Instituut

Louis Bolk was bioloog en anatoom. Hij ontleedde lijken. De directeur van het naar Bolk vernoemde instituut, Jan Willem Erisman en zijn vijftig medewerkers treden in zijn voetsporen – maar zij onderzoeken de volop in beweging zijnde landbouw.

‘Ons vertrekpunt is natuurinclusieve landbouw. Wij zijn op zoek naar concepten en systemen die de natuur versterken en bodem en landschap optimaal combineren. Nu gebruiken we landelijk twintig procent van de vruchtbare gronden als grasland, in plaats van hier gewassen te telen. Of vindt er nieuwe natuurontwikkeling plaats in gebieden die beter geschikt zijn voor de landbouw.’

Dat kan beter. Juist die vraag, waar welk type duurzame landbouw landschappelijk het best op z’n plaats is, is een kolfje naar de hand van Erisman en zijn team.

‘Het tweede waar wij goed in zijn’, zegt Erisman, ‘is participatief werken. Daarmee kunnen we bijdragen aan de pilots. Wij denken niet zo zeer vanuit technologische oplossingen, maar meer vanuit de praktijk. Wij werken voor en met boeren. Wij spreken hun taal.’

Eigen stijl en kijk

Het LBI neemt deel aan alle drie de pilots: de Marne, de Krimpenerwaard en Salland.

Aan elke tafel is een ander landschapsarchitectenteam aangeschoven. Erisman: ‘Zij hebben alle drie een eigen stijl en kijk. De een gaat voortvarend aan het tekenen, de ander werkt wat studieuzer. In combinatie met de verschillende karakters van de gebieden krijg je een veelvormig beeld. Het helpt enorm dat ontwerpers denkrichtingen kunnen visualiseren.

Vlak ook het belang van de cultuurhistorici niet uit. De kennis over de relatie tussen bodem, hydrologie en landschap voedt het landschapsinclusief denken.’

Vooruitblik

‘We moeten met zijn allen wel een stap zetten van het natuurinclusieve erf naar het landschapsinclusieve gebied. Door het hele gebied te bestuderen raak je meer los van de huidige situatie. Je beweegt richting toekomstige mogelijkheden.

‘De vraag is hoe ver je redelijkerwijs vooruit kunt kijken. Voor het jaar 2030 komen we een heel eind met aanpassingen en verbeteringen. Maar op langere termijn, zeg 2050, zou een andere inrichting van het landschap en de landbouw veel effectiever zijn. Ook in gebieden waar nu geen problemen zijn. Het is denkbaar dat in De Marne bijvoorbeeld, in de toekomst geen aardappels meer gepoot worden, maar andere gewassen die beter zijn voor de bodem.

Maar wie kent de markt van 2050? Produceren we dan nog koemelk, nog steeds 80 procent van de markt? Of zijn koeien geen verdienmodel meer, omdat de sojamelk en andere varianten het overgenomen hebben? Dient de koe alleen nog voor het onderhoud van grasland?’

‘Al met al een heel interessant project dus’, zegt Erisman.

Kaders

De medewerkers van het LBI buigen zich ook over de vraag hoe je een transitieplan kunt maken. ‘Het was niet de opzet van de pilots, maar het heeft soms toch wel wat weg van een soort gebiedsproces. Je stelt doelen vanuit de kwaliteit van onze publieke waarden als bodem, lucht, water, natuur, klimaat en biodiversiteit en maakt kaders en vervolgens ga je in zo’n gebied aan de slag. Als je dat goed wilt doen, moet je alle stakeholders in de omgeving erbij betrekken, dus ook de omwonenden. Met de landbouwpilots hopen we een stevige basis te kunnen leggen, waarmee de regionale stakeholders dat gebiedsproces in kunnen gaan. ’

Kaders zijn van groot belang, zegt Erisman. ‘Goede kaders bepalen het landschap en de biodiversiteit. Zo’n kader is de bodemkwaliteit en hydrologie, die keuzes voor gebruik van het landschap bepalen. Maar ook gezondheidsaspecten tellen mee; recreatie, landschaps- en natuurbeleving is ook zo’n kader.

‘Er is een veel stringenter beleid nodig op het gebied van ruimtelijke ordening om goede keuzes te maken over welke gebieden je waarvoor gebruikt’, analyseert Erisman. ‘Er wordt nog te weinig in kaders gedacht’.

Marijke Bovens | maart 2020