Omgeving net zo belangrijk als woning zelf

Voor de studie ‘Flexwonen’ voegen ontwerpers woningen toe of geven gebouwen een andere bestemming. In deze serie vertellen we over de ideeën op papier en de weg naar de praktijk. Vandaag staat Arnhem centraal, waar de oplossing voor woningtekorten en leefbaarheidsproblemen zowel eenvoudig als complex blijkt te zijn. De architect ziet drie mogelijkheden: op, onder en naast de huidige flats. De beleidsadviseur van de gemeente ontdekt en prijst de gunstige sociale gevolgen, maar ziet ook praktische hobbels.  

Stedenbouwkundige Tom van Tuijn pleit voor flexwonen als strategie bij groei. Zijn aanpak gaat verder dan snel containers neerzetten of romantici hun tiny houses gunnen. De volwassen variant van flexwonen noemt hij ‘geleidelijk wonen’ en die biedt volgens hem alleen maar voordelen, zeker op de lange termijn. 

Tom van Tuijn

Flexwoningen maken overal hun opmars en dat verdient aandacht. Die aandacht krijgen ze van stedenbouwkundige Tom van Tuijn. Hij ontdekte door onderzoek voor het College van Rijksadviseurs dat flexwoningen zoveel meer kunnen zijn dan een snelle, gemakkelijke oplossing voor een praktisch probleem. Hij ontwikkelde een eigen visie voor gemeenten die groeien en vertelt daar enthousiast over.  
‘Flexwonen staat zeker niet meer in de kinderschoenen, we zitten nu in de puberteit’, vertelt Van  Tuijn. ‘Je ziet het al aan de vernieuwingen in de praktijk. Er zijn al wel vijftig tot honderd prefab producten op de markt. Natuurlijk blijven het vaak gestandaardiseerde units die op een vrachtwagen passen, maar er zitten echt goede producten bij.’
Vernieuwing rond flexwoningen is volgens Van Tuijn nu ook nodig op de plaats van hun bestemming. ‘We zijn nog beperkt in hoe we de woningen toepassen aan de rand van steden en dorpen. We maken er nu parkeerplekken bij en als er nog wat geld overblijft een beetje groen. Meer niet. Maar dat kan echt anders.’

Tijdelijke buurten

Met alle wensen, trends en mogelijkheden kun je het flexwonen door de puberteit heen slepen, meent Van Tuijn. Door echte tijdelijke buurten te creëren kun je zien wat aanslaat bij bewoners. Hij laat zich daarbij ook inspireren door de trends van zelf je huis bouwen in het groen en de modieuze tiny houses. ‘Er zijn tussen de vijf- en tienduizend zogeheten zelfbouwers op zoek naar mooie groene plekken en er is die romantische trend van de extreem kleine huizen in de natuur voor mensen met een minimalistische levensstijl.’
Zijn strategie richt zich op het inpassen van de prefabwoningen met aandacht voor wensen van bewoners en een scheutje romantiek. Dat blijkt ook uit de ontwerpen die hij voor de gemeente Eindhoven heeft gemaakt. Die tonen aantrekkelijke groene buurten met vriendelijke gebouwen en veel hout. ‘Ik pleit ervoor om bij groei aan de geleidelijkheid te denken en aan de ecologie. Flex is een heel breed begrip. Je zou nu al kunnen nadenken over wat er uiteindelijk blijft op die plek. De bewoners zouden kunnen blijven, of de woningen of misschien wel de bomen die je hebt geplant. De bedoeling is dat de bewoners van de tijdelijke woningen ook van hun buitenruimte gaan houden en die gebruiken.’

Ander karakter

De ‘Van Tuijn-strategie’ met een focus op de buurt is ook toepasbaar in stedelijk gebied. Bijvoorbeeld als je een wijk een ander karakter wil geven en wil kijken wat werkt. ‘In Zwolle bij de Zuidzijde van het station heb je nu bijvoorbeeld een lappendeken van kantoren en parkeerplekken. Met een goede visie kun je daar een ‘buzzing’ gebied van maken. Je begint dan bijvoorbeeld met flexwoningen voor studenten.’ Van het een komt dan het ander, juist de tijdelijkheid breekt conventies open en geeft mogelijkheden voor aanpassingen. ‘Je blijft goed aanwezig als gemeente en als woningcorporatie en je kunt bijsturen en opschalen. Na twintig jaar kun je die buurt dan misschien aanpassen met permanente bouw.’

De stedenbouwkundige ziet flexwijken als volwaardig onderdeel van het palet van woonomgevingen van een stad. Een advies heeft hij daarbij ook: rek de tijdelijkheid op. ‘Bij flexwoningen wordt vaak de koppeling gelegd met moeilijke doelgroepen die snel huisvesting nodig hebben en met regels die bepalen dat tijdelijke huisvesting niet langer dan tien jaar mag blijven staan. Dat gestigmatiseerde beeld verandert nu. Je zou bij flexwonen ook aan termijnen van dertig jaar kunnen denken. Dan kun je de woningen toch wat luxer afwerken en dan kun je bijvoorbeeld ook fietspaden aanleggen. De infrastructuur leg je alvast permanent aan. Op die manier laat het je het puberende flexwonen geleidelijk volwassen worden.’
 

Auteur: Margit Kranenburg